donderdag 18 april 2024

De NMBS tijdens de Tweede Wereldoorlog

 


Een goede samenvatting van dit lijvig werk vind je op Belgium WWII, waaruit hierna geciteerd wordt :



Met 97.862 personeelsleden in 1944, was de NMBS het grootste bedrijf tijdens de bezetting in België. Binnen de politiek van het minste kwaad in het Belgische belang, werkte het bedrijf nauw samen met de Duitse bezetter maar leverde het tegelijk ook het verzet.
  • De Belgische spoorwegen en de NMBS vóór de Tweede Wereldoorlog

De geschiedenis van de Belgische spoorwegen begint met de politieke beslissing in 1834 die ervoor zorgt dat een jaar later voor de eerste maal een trein rijdt op Belgisch grondgebied - alsook voor de eerste maal op het Europese vasteland. De aanleg van spoorwegen is een politiek en economisch risico, maar groeit uit tot een van de grootste succesverhalen in de Belgische Industriële Geschiedenis. Vandaag bezit België een spoorwegnet dat tot een van de dichtste ter wereld behoort.

De Belgische spoorwegen komen in een stroomversnelling na de eerste ritten en begint ook de zoektocht naar privé-investeerders. Tot dan heeft het staatsbedrijf Chemins de fer de l'État Belge steeds ingestaan voor de aanbouw en exploitatie van spoorlijnen, maar de stemmen om privatisering blijven luiden. Dit wordt een succes. In 1870 overtreffen de privé-maatschappijen met hun 2.300 kilometer de staatsspoorwegen (860 km). Naar het einde van de 19de eeuw toe is er een omgekeerde tendens naar nationalisering. De Staatsspoorwegen nemen stelselmatig kleinere bedrijfjes over en voegt ze toe aan het nationale net. In 1912 baat de État Belge zo'n 5000 km spoor uit, de privé-maatschappijen nog maar 300 km.

Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog beleven de Belgische spoorwegen nog hoogtijdagen. Het dichte netwerk van spoorlijnen en buurtspoorwegen telt samen meer dan 7.000 kilometer spoor, wat bijdraagt aan een goede economie en een hoge mobiliteit van de bevolking. De Duitse bezetting tijdens de Eerste Wereldoorlog brengt echter een abrupt einde aan deze situatie. De inval zorgt ervoor dat de normale dienstregeling geheel wordt verstoord en het internationale verkeer wordt sterk ingeperkt. De stations worden onder streng toezicht gehouden, wat niet onlogisch is gezien er via het spoor veel aan smokkel en spionage wordt gedaan.

De staatsspoorwegen staan onder rechtstreeks toezicht van de minister van spoorwegen, maar hebben verder vrij veel autonomie. De structuur van het staatsbedrijf is echter erg problematisch en wordt geplaagd door politieke inmenging en corruptie. Er is weinig controle en zicht op de uitgaven van de maatschappij terwijl er wel een aanzienlijk deel van de staatskas heen gaat.

De Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (NMBS) wordt opgericht in 1926. Deze nieuwe parastatale, krijgt de opdracht het Belgische spoorwegnetwerk te exploiteren voor 75 jaren. Deze nieuwe maatschappij wordt beheerd als een privébedrijf, maar blijft sterk onder controle staan van de politiek (en de grootindustrie). De tarieven van de NMBS, grotere commerciële beslissingen en het beleid van de eigendommen moeten worden goedgekeurd door de regering; uitbreidingen van het spoorwegnetwerk en grote leningen door het parlement. 18 van de 21 leden van de raad van bestuur worden door de Koning benoemd en hebben de facto een politieke kleur of vertegenwoordigen de industrie.

De NMBS beheert op de vooravond van 1940 4.846 kilometer spoorlijnen en een park van 3.414 locomotieven en 110.000 goederenwagens en reizigersrijtuigen. De directeur-generaal is sinds maart 1933 Narcisse Rulot, geboren in 1883 in Clavier. Deze burgerlijk mijningenieur van de universiteit van Luik is vergroeid met het Belgische spoorwegbedrijf. In juni 1906 komt Rulot in dienst van de staatsspoorwegen in de werkplaats van Gentbrugge en hij zal geleidelijk opklimmen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog wordt hij ingeschakeld bij de sociale hulp aan spoorwegpersoneel en vanaf 1917 leidt hij de vervoersdienst van het Nationaal Comité voor Hulp en Voeding. In 1925 krijgt hij een leidende functie bij de Compagnie du Chemin de fer du Congo en in 1928 wordt hij benoemd tot directeur van de dienst Materieel bij de NMBS. In maart 1933 bereikt hij de top als directeur-generaal van het bedrijf. En van zijn grote wapenfeiten voor de oorlog is de elektrificatie van de lijn Antwerpen-Brussel in 1935. Rulot is met andere woorden een technicus en een manager, gepokt en gemazeld binnen het Belgische spoorwegbedrijf.

Narcisse Rulot

De NMBS is in 1940 niet goed voorbereid op een vijandige bezetting. De zogenaamde Spoorwegnetcommissie heeft vooral plannen gemaakt voor de militaire rol van de NMBS bij een vijandige inval. De raad van bestuur voorziet wel dat in het geval van een bezetting haar bevoegdheden deels naar de directie mogen gaan. Maar men gaat voor 1940 altijd uit van het scenario van de Eerste Wereldoorlog, waarbij de directie de regering zou volgen en in onbezet België of het buitenland zou blijven opereren.

  • De werkhervatting van 1940
Tijdens de 18-daagse veldtocht, functioneert de NMBS onder het militaire opperbevel. Het bedrijf speelt de eerste week een grote rol in de militaire operaties, het evacueren van belangrijke gezagdragers en ambtenaren en voor vluchtende burgers. Na 16 mei 1940 valt het reguliere Belgische treinverkeer echter volledig stil. Ook worden ca. 13.500 ‘verdachte’ Belgen en ‘ongewenste of verdachte’ vreemdelingen naar Frankrijk getransporteerd, waaronder naar schatting 4000 tot 4500 Joden. Deze transporten vinden plaats binnen het Belgische wettelijke kader en zijn op geen enkele manier te vergelijken met de latere deportaties op bevel van de Duitse bezetter.

Op 19 juni 1940 neemt de directie de beslissing om het bedrijf terug op te starten. Ze geeft het personeel op 22 juni 1940 het bevel weer aan het werk te gaan. De directie neemt die beslissing zonder politieke dekking. De raad van bestuur zal pas in augustus 1940 weer samenkomen. Die beslissing is op dat moment onvermijdelijk en valt binnen het internationale oorlogsrecht (artikels 43 en 54 van de Conventie van Den Haag uit 1907) en het Belgische wettelijke kader (de wet-Bovesse en het Burgerlijk Mobilisatieboekje). Zowel de bevoorrading van de industrie als de voedselbevoorrading van de bevolking hangen af van de NMBS. Het volledige Belgische establishment dringt erop aan dat de treinen weer rijden. Het bedrijf is een essentiële schakel in de ruimere Galopin-doctrine, de economische samenwerkingspolitiek met de bezetter in het belang van België en haar bevolking. De Duitse Wehrmacht Verkehrs Direktion bekrachtigt met de Verordening van 14 augustus 1940 dat zij het beheer van het Belgische net overnemen. De bezetter installeert een vorm van direct bestuur en neemt zelfs delen van het bedrijfsbeheer van de NMBS over. De NMBS werkt dus samen met de bezetter in het belang van de Belgische bevoorrading. Het uitvoeren van Duits militair vervoer door de NMBS, is daarbij in principe toegelaten.
  • Militaire diensten voor de bezetter
Maar natuurlijk zijn er grenzen aan die samenwerkingspolitiek. De NMBS mag in principe niets doen wat tegen de ‘vaderlandse plicht’ ingaat. ‘Onvaderlands gedrag’ is echter nergens wettelijk omschreven. Twee zaken zijn hierbij belangrijk. Ten eerste mogen geen overmatige leveringen gebeuren aan Duitsland en geen overdreven winsten worden gemaakt. Ten tweede mag er geen rechtstreekse militaire steun verleend worden aan de bezetter, wat is verboden door artikel 115 van het SWB (economische collaboratie). Of zoals het vast comité van de raad van wetgeving het tijdens de bezetting zal uitdrukken: er mogen geen diensten worden geleverd ‘in het hoofdzakelijk of exclusieve politieke of militaire belang zijn van de bezetter’. Hier loopt het al vanaf het begin grondig mis. De NMBS voert van bij het begin van de bezetting ook Duitse transporten uit met een militair karakter. Dat is niet het gevolg van een expliciete besluitvorming, wel integendeel. De situatie groeit geleidelijk zonder dat de directie dat lijkt op te merken. Waarschijnlijk rond begin 1941 accepteert de directie en de raad van bestuur stilzwijgend – zonder expliciete beslissing – dat het bedrijf intussen volop militaire prestaties levert. Dit voldongen feit kan volgens de directie en de raad van bestuur niet meer teruggedraaid worden. De NMBS accepteert in feit dat ze niet bij machte is de aard of de inhoud van treinen in Duitse opdracht te controleren.

Dat standpunt leidt tot een escalatieproces. Zodra het principe stilzwijgend geaccepteerd is en de praktijk genormaliseerd, bestaan er geen begrenzingen noch remmen. Het is duidelijk dat de NMBS tal van militaire diensten verleent: transporten van troepen en militair materiaal (munitie, wapens, tanks, troepen en andere militaire leveringen), het herstel van Duits materieel na juni 1941 (de Duitse inval in de Sovjet-Unie), waaronder circa 40 Duitse locomotieven bestemd voor het oostfront in de centrale werkplaats van Mechelen en tot slot ook de ongecontroleerde levering van rollend materieel en ander treinmateriaal.
  • De deportatie
Er worden tussen 1941 en 1944 voor zover we weten 189.542 Belgische dwangarbeiders, 25.490 Joden, 16.081 politieke gevangenen en 353 Roma gedeporteerd naar het oosten. Dit gebeurt met Belgisch rollend materieel en Belgisch treinpersoneel, zij het wel telkens onder strikte Duitse controle. Het merendeel van de deportaties gebeurt met zogenaamde Sonderzüge of speciale treinen: treinen die volledig buiten de reguliere dienstregeling en het facultatieve verkeer vallen. Er is geen enkele strategische besluitvorming over deze deportatietreinen binnen de NMBS. De deportatietreinen worden nooit besproken voor het bestendig comité, de raad van bestuur of in de directieraad van de NMBS. De kans is zelfs groot dat de directieraad pas post factum, nadat de eerste deportatietreinen al rijden, geleidelijk op de hoogte werd gebracht van dit vervoer. Voor de NMBS, zijn de deportatietreinen niet meer dan een klein onderdeel van de veel ruimere militaire diensten. De stilzwijgende aanvaarding dat militaire diensten onvermijdelijk zijn, is essentieel voor de latere deportatietreinen.

De NMBS ontvangt betalingen voor de deportatietreinen van het Duitse Mitteleuropäische Reiseburo (MER) in Brussel en Berlijn. Dit toeristische bedrijf was tijdens de oorlog verantwoordelijk voor de coördinatie en financiële afhandeling van de deportatietreinen van raciaal vervolgden (Joden en Roma) en verplicht tewerkgestelden (dwangarbeiders), en zo goed als zeker ook van de politieke gevangenen. De NMBS ontving tijdens de bezetting 41.946.243 BEF van het MER-Brussel en 8.767.214 BEF van het MER-Berlijn. Er bestaat geen twijfel dat hiermee onder meer (dus niet uitsluitend) de deportatietreinen betaald werden.

Voor zover we weten, is er nauwelijks tot geen protest vanuit het bedrijf tegen de deportatietreinen. Hoewel dat voor ons vandaag moeilijk valt voor te stellen, bestond tijdens de bezetting een reële blinde vlek voor het belang van deze deportatietreinen. Ze werden beschouwd als onvermijdelijk en niet prioritair, in het geheel van de algemene samenwerkingspolitiek met de bezetter. 
  • Grenzen aan het minste kwaad?
De directie van de NMBS is zich er goed van bewust dat haar militaire diensten strafbare feiten zijn. Haar standpunt is echter, dat het bedrijf zich bevindt in een ‘feitelijke onmogelijkheid te weigeren’. Wanneer de NMBS deze diensten zou weigeren – zo luidt de redenering – zou de Duitse militaire bezetter haar bevelen gewoon hardhandig opleggen. Ontslag nemen of protesteren, zou betekenen dat de bezetter het personeel onder haar bevel zal verplichten te werken. Dit betekent eigenlijk concreet dat het bedrijf de militaire dienstverlening aan de bezetter beschouwt als een noodzakelijke prijs voor het behoud van het Belgische vervoer en de voedselbevoorrading. Klopt die argumentatie?

In 1940 is er inderdaad weinig tot geen manoeuvreerruimte om te onderhandelen. De Wehrmacht Verkehrs Direktion is in 1940 enkel in het Duitse verkeer geïnteresseerd. Niettemin probeert de directie zelfs op geen enkel moment een afsprakenkader op te stellen, met eventuele voorwaarden van de samenwerking. Directeur-generaal Rulot lijkt in 1940 voorstander van een zo groot mogelijke strategische aanwezigheidspolitiek van de NMBS. Hij lijkt daarbij geen enkele rekening te houden met het potentiële gevaar van militaire prestaties. In 1942, wanneer de Jodendeportaties starten, bestaat die grotere manoeuvreerruimte wel. Op dat moment is de afhankelijkheid van de Duitse bezetter tegenover de NMBS veel groter geworden. In 1942 of 1943 had de directie eventueel wel tegen militaire diensten of de deportatietreinen kunnen protesteren. Een dergelijk protest had de deportatietreinen hoogstwaarschijnlijk niet tegengehouden maar wel serieus kunnen vertragen.

  • Verzet en personeelsbeleid
Er ontstaat al snel een uitgebreid verzet binnen de NMBS. Na de oorlog worden 6.799 personeelsleden of 6,9% van het personeel erkend als verzetslid. Het georganiseerde verzet blonk vooral uit in sabotages en inlichtingen en was tot in de verschillende NMBS-directies vertakt. Er wordt financiële steun gegeven aan onderduikers, werkweigeraars en aan bepaalde verzetsgroepen. De directeur-generaal zendt in 1944 zelfs een plan aan Londen voor een nationale staking bij een geallieerde inval.

Ook de NMBS-directie gebruikt haar onderhandelingsmarge om fel te protesteren tegen bepaalde Duitse maatregelen, zoals de verplichte tewerkstelling in Duitsland of de integratie van Duits luchtafweergeschut in Belgische treinstellen. De NMBS gaat vanaf 1943 vooral in het economische verweer, door doelbewust de dienstverlening en productie te verlagen via dagelijkse vertragingen en kleine sabotages, massale fraude met de diensturen en rapporteringen en een massaal absenteïsme. In 1944 wordt in samenspraak met de Société Générale herstellingswerken aan bepaalde overgangsbruggen vertraagd. Ook worden er maar liefst 25.000 extra werknemers bij aangeworven, wat ook een uitvoering is van de politiek van het minste kwaad (namelijk: het onttrekken van arbeiders aan de tewerkstelling in Duitsland). De directie weigert verder ook personeel te ontslaan dat door het Duitse militaire gerecht is veroordeeld en of dossiers van gesanctioneerd personeel door te geven aan de Duitsers.

Het sociale beleid voor het personeel is voor de directie een absolute prioriteit. De belangrijkste hervorming van directeur-generaal Rulot, is de Sociale Dienst (februari 1941) die een uitgebreid netwerk van solidariteit en sociale steun aan het personeel invoert, inclusief ook opleidingen, vrijetijdsbestedingen en kindertehuizen. Deze Sociale Dienst wordt later ook gebruikt om steun te verlenen aan onderduikers en aan verzetsorganisaties. Ook is deze Sociale Dienst een serieus obstakel voor de collaborerende eenheidsvakbond Unie van Hand- en Geestesarbeiders (UHGA). Tegelijk voert deze Sociale Dienst een paternalistische hervorming in van de wettelijke arbeidsverhoudingen, waarin de vakbonden worden uitgeschakeld en de werknemers volledig afhankelijk worden gemaakt van het bedrijf.
  • Directe impact van de oorlog
De oorlog heeft enorme gevolgen voor het bedrijf. Het laatste bezettingsjaar, hebben de spoorwegen zwaar te lijden onder bombardementen en sabotages. Onmiddellijk na de bevrijding, zijn nog maar 2916 kilometer spoorlijnen van de 4846 kilometer van 1940 operationeel. Het locomotievenpark van 3414 machines is gereduceerd tot 2371; het aantal wagens is gedaald van 110.000 eenheden tot 56.000. In totaal zijn 898 personeelsleden overleden door de oorlogsomstandigheden, zoals bombardementen of verzetsactiviteiten. De NMBS sluit 1944 af met een geaccumuleerd tekort van bijna 3000 miljoen BEF. Daarvan is 72,5% opgebouwd tijdens de vier oorlogsjaren. Die 72,5% staat dan ook nog los van wat de NMBS zelf de ‘bezettingskosten’ noemt: de kosten van het reguliere verkeer in Duitse opdracht binnen België, een deel van de Duitse beheerskosten van het Belgische net en de kosten van het herstel van rollend materieel dat in beslag genomen wordt. Ook het herstel van de infrastructuur zit niet in dat bedrag. De kost voor het herstel van deze schade, naar schatting 1132 miljoen BEF eind 1944, wordt als oorlogsschade door de Belgische staat gedragen. De NMBS schat zelf begin 1945 de totale bezettingskosten op 4926 miljoen BEF, waarvan 62,5% specifiek de kost is voor het uitvoeren van de reguliere transporten in Duitse opdracht binnen België.

  • Doorstart, zuivering en herinnering
De interne administratieve zuivering van de NMBS is zeer mild te noemen. In totaal worden 2060 NMBS-werknemers (2,1% van het personeelsbestand) gesanctioneerd. Vaak gaat het om een lichtere sanctie (loonverlies, schorsing). Voor een onbekend deel hiervan wordt de sanctie dan ook herroepen in de herzieningscommissies. De gerechtelijke bestraffing beperkt zich tot de duidelijke collaborateurs binnen de NMBS. Wel worden belangrijke leden van de directieraad weggezuiverd, waaronder directeur-generaal Rulot die een ‘ernstige vermaning’ krijgt en op non-actief wordt gezet tot zijn pensioen. Frappant detail is wel dat dezelfde Rulot enkele jaren later erkend wordt als gewapend weerstander voor de Nationale Koninklijke Beweging. De deportaties spelen geen enkele rol tijdens de zuiveringen en gerechtelijke onderzoeken. Ook in de verzetskranten of vanuit de vele klachten die vanuit het bedrijf werden verzameld tegen de directie, worden de deportatietreinen letterlijk nooit vermeld. Het illustreert wat wij ons vandaag nog maar moeilijk kunnen voorstellen, namelijk dat in die tijdsperiode, de samenwerking aan de deportatietreinen blijkbaar werd beschouwd als evident en onvermijdelijk, ook door het verzet. Hoewel de bestraffing voor reële fouten van leden van de directieraad onvermijdelijk was, worden op deze manier wel enkele individuele verantwoordelijken aangeduid om een breder kritisch zelfonderzoek te vermijden. De prioriteit ligt bij een snelle doorstart van het bedrijf, overigens ook opgelegd door de geallieerden na de bevrijding.

In de jaren na de bevrijding ontstaat al snel een sterke verzetsherinnering, waarbij de slachtoffers en verzetsleden binnen de NMBS op heel het bedrijf worden geprojecteerd. Zo ontstaat al snel het beeld van de NMBS als ‘verzetsbedrijf’. De nieuwe directie cultiveert dat beeld maar al te graag. Hoewel het eren van het verzet uiteraard een goede zaak is, blijkt het tegelijk een strategie om de pagina van de bezetting heel snel om te slaan. Met name de uitvoering van de deportaties kan zo geen deel worden van het collectieve geheugen en wordt geleidelijk vergeten.
  • Bibliografie

https://www.senate.be/home/sections/geschiedenis_en_erfgoed/NMBS-SNCB/CegeSoma-eindrapport-voorlopig.pdf

Dirk Luyten, 'De NMBS als werkgever’, in Bart van der Herten, Michelangelo Van Meerten, Greta Verbeurgt (eds.), Sporen in België - 175 jaar spoorwegen, 75 jaar NMBS, Leuven, 2001, 272-301.

Van Heesvelde Paul, ‘«Vous considérant, M. le directeur général, comme le père de la grande famille du rail». Les relations sociales à la SNCB pendant la Deuxième Guerre mondiale’, in Travailler dans les entreprises sous l’occupation, Franche-Comté, 2007, 470-484.

Van Heesvelde Paul, ‘Au service de deux maîtres. La reprise du travail à la SNCB en 1940’, in Marie-Noëlle Polino (éd.), Une entreprise publique dans la guerre. La SNCF, 1939-1945, Paris, 2001, 105-121.

Van Heesvelde Paul,’Räder müssen rollen für den Sieg. L’exploitation ferroviaire durant la Seconde Guerre Mondiale’ / ‘Räder müssen rollen für den Sieg. Spoorwegexploitatie tijdens de Tweede Wereldoorlog’, in: Bart van der Herten, Michelangelo Van Meerten, Greta Verbeurgt (eds.), Le temps du train: 175 ans de chemins de fer en Belgique. 75e anniversaire de la SNCB / Sporen in België - 175 jaar spoorwegen, 75 jaar NMBS, Leuven, 2001, 182-199.

Nico Wouters, Bezet bedrijf. De oorlogsgeschiedenis van de NMBS, Tielt, 2023 ; Le rail belge sous l’occupation. La SNCB face à son passé de guerre, Tielt, 2024.



vrijdag 1 maart 2024

Überhaupt


Een tijdje terug hoorde ik een jongen van nog geen 10 jaar oud het woordje "überhaupt" gebruiken. Ik vroeg hem waarom hij dat woord gebruikte en wat het betekende. Hij wist het niet, zijn oudere zussen gebruikten het woord, dat je tegenwoordig veel hoort in de media. Het staat zelfs een beetje chic als je zo'n woord in een gesprek kan gebruiken. Het is een mooi woord bovendien, dat goed klinkt.

Wat zegt taaladvies Vlaanderen over überhaupt?

Überhaupt heeft een nogal vage betekenis: 'helemaal, eigenlijk, alles samen, in het geheel, in het algemeen, in elk geval, toch al, hoe dan ook'.

  • Ik ken überhaupt maar één Duits woord.

Er hoeft geen bezwaar gemaakt te worden tegen het gebruik van het woord überhaupt in het Nederlands, maar het is aan te bevelen het niet te pas en te onpas te gebruiken. Bij veelvuldig gebruik krijgt het gemakkelijk het karakter van een stopwoord.


zondag 18 februari 2024

"In de Welgekende Sneppe" op de Wijnberghoek te Wevelgem (Marc Malfait)

Het café werd in 1906 gebouwd door mijn overgrootvader Camille Bostoen.

Hij was metser-herbergier. Vermoedelijk werd het café in de praktijk uitgebaat door zijn echtgenote Virginie Deleu samen met haar oudere kinderen, maar zoals dat vroeger ging was de pater familias ook de officiële uitbater en was zijn vrouw huishoudster.

In het voorportaal liet hij een siertegel aanbrengen met daarin zijn initialen “CB” en op de voorgevel was de naam van de herberg geschilderd.

Men heeft mij altijd verteld dat er op ongeveer dezelfde plaats reeds een café “De Sneppe” bestond en dat het nieuwe café er gekomen is na een discussie over de huur of de verkoop van het andere café. Dit is wellicht ook de reden waarom het nieuwe café niet “De Sneppe” genoemd werd maar “In de Welgekende Sneppe”.

Ik ben nooit te weten kunnen komen of dit verhaal klopt of niet maar ik beschik wel over een notariële akte uit 1905 betreffende de aankoop van 3 percelen grond tussen de “Steenweg naar Moorseele” en de “Oude Roeselaerestraet” aan Camille Bostoen.

Perceel 48 uit die verkoop ligt naast de herberg genaamd “De Sneppe”. Het gaat dus vermoedelijk om het perceel waar het huidige café op staat en het perceel ernaast (de poort naast het café die altijd een afzonderlijk huisnummer gehad heeft (393)) en het perceel naast het café en de poort waarop later een woning gebouwd werd, in 1989 aangekocht door mijn vader om er van zijn oude dag te genieten.

Het is in dit verband wellicht nuttig om te weten dat er in die tijd in Wevelgem en elders in zowat alle straten heel veel cafés bestonden. Een van de redenen hiervoor is wellicht, naast de manier waarop onze grootouders hun vrije tijd doorbrachten, het gegeven dat veel brouwers in die tijd gouden zaken deden, veel onroerend goed verwierven en dit onroerend goed goedkoper verhuurden als de huurder er zich toe verbond om in het pand bier te verkopen van dezelfde brouwer?

De foto hierboven is genomen kort na de oprichting van het café. Bemerk dat de gronden naast het café nog niet bebouwd waren en dat ook het landschap verderop nog zeer open is.

De oorspronkelijke gevel is amper veranderd.

Camille Bostoen en zijn echtgenote Virginie Deleu hadden een zeer kroostrijk gezin, zoals op de foto te zien is. Ze vormden hiermee in die tijd natuurlijk geen uitzondering. Niemand weet wie wie is op de foto, die pas terug in handen van de familie gekomen is toen iedereen die op de foto stond reeds overleden was of mentaal niet meer in staat was om hier uitleg over te geven. 

Toen Camille in 1932 het café verkocht aan zijn zoon Maurice Bostoen waren er volgens de koopakte nog 11 kinderen in leven. Maurice was de negende van die elf

Maurice Bostoen (1900-1972) en zijn echtgenote Anna Tiberghien (1895-1981), mijn grootouders, kochten het café dus in 1932.

Zoals blijkt uit de koopakte was het adres van het café op dat moment “Steenweg naar Moorseele 152” en stond er achter het café een bijgebouw dat in dienst was als vlaszwingelarij, niet uitzonderlijk in Wevelgem, in het mekka van de Vlasnijverheid.

Maurice Bostoen was net als zijn vader metser.

Hij was voor zijn huwelijk met Anna Tiberghien reeds gehuwd geweest met Rachel Santy en met Marina Vermersch, beiden overleden kort na de geboorte van een kind.

Uit het huwelijk met Rachel Santy werd een zoon geboren, Hector Bostoen. Die was aanvankelijk metser maar trad later in dienst als rijkswachter en overleed in 1957 tijdens een verkeersongeval in dienst. Hij was gehuwd met Alice Craeynest, eveneens een cafédochter uit Wevelgem (Lieske van de Postiljon, naar het café van haar ouders café de Postiljon). Mijn tante bleef achter met 4 kinderen Hubert, Christiaan, Christien en Marc.

Uit het huwelijk met Marina Vermersch werd een dochter geboren Flore Bostoen (1927-1988), mijn moeder. Zij trouwde met mijn vader Michaël Malfait in 1957 (1922-2000) en uit het huwelijk werden twee kinderen geboren mijn zus Marleen (1960-1990) en ik zelf.

Het feit dat mijn grootvader drie keer getrouwd was en tijdens ieder huwelijk onroerend goed verworven had met zijn echtgenote op dat moment heeft er voor gezorgd dat de afwikkeling van de erfenis na het overlijden van mijn grootmoeder in 1991 een enorm complexe zaak werd. Het onroerend goed raakte in onverdeeldheid over meer dan honderd erfgenamen waarvan meerdere in het buitenland verbleven en slechts met moeite opgespoord konden worden. Het kluwen werd uiteindelijk ontward door een openbare verkoop van rechtswege om uit onverdeeldheid te treden in 1989, dus 8 jaar na het overlijden van mijn grootmoeder.

Mijn moeder bleef ook na haar huwelijk meehelpen in het café, waar mijn ouders ook mee woonden. Zij verdiende in die tijd een centje bij met naaiwerk en met kuiswerk.

Mijn vader, een boerenzoon, had in die tijd diverse jobs tot hij besloot om veehandelaar te worden.

De zwingelarij achter het huis werd dus een koeienstal en op de grond achter de zwingelarij werd eerst een serre gebouwd waar geraniums gekweekt werden en werd later verbouwd tot een koeienstal

Mijn ouders baatten het café in eigen naam uit van ergens in het begin van de jaren 60. Het was een ouderwets café met klanten van heel divers pluimage van: arbeiders, boeren, voerlui, vlaswerkers, de buren, doppers, OCMW klanten, facteurs, gemeentewerkers, bakkers … zowat iedereen kwam er over de vloer. Er waren geen clubs of verenigingen en er werden ook geen kaartingen of andere wedstrijden georganiseerd maar er werd altijd gekaart of gebiljart.

Zowel mijn ouders als mijn grootouders stonden er op dat het café een vrij café zou blijven, wellicht dat het café er hierdoor altijd ouderwets uitgezien heeft en nooit grondig gerenoveerd werd. Dat betekende ook wel dat zowat alle brouwers van Wevelgem en omgeving er over de vloer kwamen om enkele bakken bier te leveren.

Mijn zus en ik groeiden dus op in een café en aangezien mijn ouders tot aan het overlijden van mijn grootouders in het café bleven mee wonen en de verhoudingen tussen beide gezinnen niet altijd optimaal waren, woonden mijn grootouders in de keuken achter het café en woonden wij in de voorplek die zowel living, keuken als badkamer was en die op drukke momenten ook nog ingenomen werd door het café. Van privacy was er in die tijd absoluut geen sprake.

In de eerste helft van de jaren 70 is mijn moeder ernstig ziek geworden, een ellendige periode met heel veel onzekerheid. Wij hielden vaak het café open met hulp van een buurvrouw die soms halfweg de dag zodanig veel gedronken had dat we haar niet meer in de kelder durfden laten gaan om bier uit te halen. Mijn vader moest zijn veehandel afbouwen en ging zich wat meer concentreren op hulp in het café en toen mijn moeder herstelde waren ze verplicht om het toch wat rustiger aan te pakken. Pas vanaf die periode werd de deur ’s middags enkele uren gesloten.

Thuis hebben we steeds een telefoon en een televisie gehad, als eersten in onze dichte omgeving.

In de beginperiode van de NIR/BRT zat de keuken vaak vol met klanten die naar de TV kwamen kijken en ondertussen wat pinten dronken. De weg naar de telefoon hadden onze buren, die zelf nog geen telefoon hadden, al snel gevonden. Wij kregen dus vaak telefoon voor dichte en verre buren en ik moest dan telkens bij die mensen gaan aanbellen om te zeggen dat er telefoon was. Zij bleven dan bij de telefoon wachten tot die opnieuw rinkelde en dronken intussen ook een pintje.

De bakkers leverden bij ons broden voor sommige buren die gaan werken waren en aangezien mijn vader als veehandelaar veel op boerderijen kwam kon je bij ons altijd groenten, aardappelen, eieren, etc… krijgen.

Na het overlijden van mijn moeder in 1988 bleef mijn vader het café verder uitbaten tot hij het in 1989 aankocht bij de openbare verkoping. Hij was toen 67 en de aankoop van de café was eerder een emotionele beslissing omdat hij wist dat mijn moeder, die overleden was, dat zo zou gewild hebben.

Aangezien er geen opvolgers waren heeft hij het café na het overlijden van mijn zus in 1990 verkocht aan Annie Bruwier en haar partner Jacques Vanhaverbeke. Jacques voerde een aantal verbouwingen uit en baat het café op heden nog steeds uit.

Marc Malfait

16 februari 2024

 

woensdag 14 februari 2024

Sitiofobie, necrofilie en dipsomanie ...

In de loop van de tijd heeft men geprobeerd vele geaardheden, gedragingen, aandoeningen, afwijkingen, ziektebeelden, ... in kaart te brengen door er o.m. "één-woord-etiketten" op te kleven die eindigen op -filie, -fobie of -manie.

Manie en fobie zijn psychische aandoeningen. Manie verwijst naar een abnormaal verhoogde gemoedstoestand terwijl fobie verwijst naar een abnormale angst voor iets of iemand. Het antoniem of tegengestelde van fobie is "filie", het "houden van" iets of iemand, al dan niet afwijkend van de "norm".

Drie woorden zijn me steeds bijgebleven, ik weet nog goed op welke manier ik ze ontdekte.

Begin jaren 70 ontleende ik het boek Dieptepsychologie van prof. dr. Jan Hendrik van den Berg (1914-2012) in de Wevelgemse bibliotheek, toen nog gevestigd in de Hoogstraat. Later kocht ik ook het boek.


In hoofdstuk II lezen we dat de dieptepsychologie ontdekt werd in 1882 door Josef Breuer (1842-1925).

In de jaren 1880-1882 behandelde Breuer een neurotische patiënte, in de literatuur bekend onder de naam Anna O. Haar ware naam luidt Bertha Pappenheim (1859-1936), een Oostenrijks-Joodse feministe, een sociale pionier en de oprichtster van de Joodse Vrouwenbeweging.

Liechtensteinstrasse 2 Wenen


Het symptoom, dat Anna O. in de zomer van 1882 plotseling kwelde, draagt de naam van sitiofobie, aldus nog steeds het boek, en bestaat hierin dat de patiënt niet meer kan drinken. Elke poging tot drinken deed ook Anna O. walgen. Vocht nam ze tot zich, uitsluitend in de vorm van groeten en fruit. Na zes weken ontdeed ze zich van het symptoom op de volgende manier. Ze verkeerde weer eens in de toestand van spontane hypnose en onderhield zich volgens gewoonte met Breuer. Pratend over haar nieuwe symptoom, wist Anna O. zich plotseling te herinneren, dat ze gezien had hoe een hond uit een glas dronk waaruit juist een dame haar dorst had gelest. Terwijl Anna dit vertelde, gaf ze uiting aan de opperste walging. Daarna verlangde ze te drinken, en ziedaar, ze ontwaakte uit de hypnose met het glas water aan de lippen. Het symptoom was verdwenen.

Het tweede woord, necrofilie, werd me eind jaren 80 bijgebracht door Crazy Love, een film uit 1987 van Dominique Deruddere, gebaseerd op en geïnspireerd door het werk van Charles Bukowski (The Copulating Mermaid of Venice, CA).

De film viel niet overal in goede aarde. De necrofilie in het derde deel van de film viel niet in ieders smaak ...


Necrofilie is een seksuele voorkeur voor het bedrijven van seks met een dood lichaam.

Necroseksualiteit vereist uiteraard beschikbaarheid van een lijk, zoals na grafschennis of moord, bij werken met lijken, bij het overlijden van een naaste of bij het vinden van een lijk.

In nog andere boeken komt het thema voor.

Louis Paul Boon (1912-1979) laat in De Paradijsvogel (1958) romanfiguur Wadman zijn slachtoffers begraven meestal onder de rozenstruiken in zijn tuin, soms na het bedrijven van necrofilie ...


Het boek Le nécrophile van de Franse schrijfster Gabrielle Wittkop, geboren als Gabrielle Ménardeau (1920-2002), uit 1972 werd bestempeld als schandaalroman omdat necrofilie geen licht verteerbaar thema was dat veel controverse veroorzaakte.

Het hoofdpersonage Lucien leidt een geheim leven als necrofiel. 's Nachts haalt hij lijken uit de graven en neemt ze mee naar zijn appartement. In zijn dagboek schrijft hij over zijn nachtelijk leven met de doden ...


Het derde woord, dipsomanie, ontdekte ik voor het eerst, begin jaren 90, in de roman van A.F.Th. van der Heijden, Advocaat van de hanen, een meesterwerk in zijn genre.


Iemand die lijdt aan dipsomanie is een kwartaaldrinker, iemand die met lange tussenpozen overmatig alcohol gebruikt. Hoofdfiguur, advocaat Ernst Quispel, lijdt eraan.

Advocaat van de hanen is een ware encyclopedie van de riten en rationalisaties van de kwartaaldrinker.



dinsdag 21 februari 2023

Wereldkampioenen rijden Gent-Wevelgem !

Sinds Gent-Wevelgem in 1945 een wedstrijd werd voor profs, reden alle wereldkampioenen, op 19 na, minstens eenmaal Gent-Wevelgem.

Vijftien wereldkampioenen wonnen Gent-Wevelgem, twee ervan in de trui van wereldkampioen, Rik Van Looy en Peter Sagan.

De vijftien:

Marcel Kint (WK in 1938 en GW in 1949)

Briek Schotte (WK in 1948/1950 en GW in 1950/1955)

Rik Van Looy (WK in 1960/1961 en GW in 1956/1957/1962)

Benoni Beheyt (WK in 1963 en GW in 1963)

Eddy Merckx (WK in 1967/1971/1974 en GW in 1967/1970/1973)

Freddy Maertens (WK in 1976/1981 en GW in 1975/1976)

Francesco Moser (WK in 1977 en GW in 1979)

Jan Raas (WK in 1979 en GW in 1981)

Bernard Hinault (WK in 1980 en GW in 1977)

Oscar Freire (WK in 1999/2001/2004 en GW in 2008)

Mario Cipollini (WK in 2002 en GW in 1992/1993/2002)

Tom Boonen (WK in 2005 en GW in 2004/2011/2012)

Thor Hushovd (WK in 2010 en GW in 2006)

Peter Sagan (WK in 2015/2016/2017 en GW in 2013/2016/2018)

Mads Pedersen (WK in 2019 en GW in 2020)




dinsdag 11 augustus 2020

In Memoriam Bernard Denys


Bernard Denys overleed te Leuven op 15 juli 2020.

Hij was klastitularis van de retorica in het Sint-Aloysiuscollege te Menen van 1963 tot 1974.

We namen afscheid van Bernard op 24 juli 2020 in de Sint-Jan-de-Doperkerk in het Groot Begijnhof te Leuven.

Magda Lambert, afkomstig uit de Nachtegaalstraat te Wevelgem, nam er het woord:

"Beste Nelly, 
Beste familie en vrienden van Bernard, 

Bernard Albert Jan Maria Denys werd geboren op 10 januari 1934 in Roeselare, als eerste kind van Clara Van Damme en Jan Denys. Er zouden nog 4 jongens volgen. 

Het ouderlijk huis stond op de Grote Markt van Roeselare, op een boogscheut van het Klein Seminarie waar Bernard uiteraard naar school ging. Na zijn humaniora werd hij seminarist in Brugge. Hij ging ervan uit dat hij in de rol van priester de samenleving het best van dienst zou kunnen zijn. Na zijn opleiding kon hij naar Leuven gaan studeren. Hij had graag geschiedenis gevolgd, maar het bisdom besliste er anders over, het werd klassieke filologie. Geschiedenis is voor Bernard zijn hele leven een passie gebleven. 

In 1962 werd hij aangesteld als leraar in het Sint-Amandscollege in Kortrijk. Na 1 jaar werd hij overgeplaatst naar het Bisschoppelijk college Sint-Aloysius in Menen. Het werd een schitterende tijd voor Bernard. 

Arnold Seynnaeve een oud-leerling van de retorica van 1973 schrijft in zijn gedenkschriften (hier klikken): “Onze klastitularis in de retorica is "Narre" of "den Dennis". Bernard Denys geeft Latijn, Grieks, Frans, godsdienst en kunstgeschiedenis. Een betere klastitularis kan je je niet indenken.” 

Philippe Clerick schrijft op zijn blog (hier klikken): "Op het einde van het schooljaar laat Meester een liedje horen van Zjef Vanuytsel, "Ik Weet Wel Mijn Lief". Hij zei daar dan bij dat hij als priester geen lief had, maar dat zijn klas die rol een beetje overnam, lief stond voor “klas”. 

En tenslotte Dirk Claerbout: "Ik keek op naar Bernard, letterlijk, want Bernard was een rijzige man, die liep met de rug kaarsrecht. Ik herinner mij zijn blik die wijd om zich heen keek, niet wantrouwig, met iets van het latijnse circumspicere. En hij verwoordde zijn ideeën en gevoelens met veel nuance."

Ere-Rector Vervenne, zelf oud-leerling van Bernard, zal straks iets meer vertellen over de betekenis van Bernard gedurende die 11 jaar in het college. 

Doorheen heel het leven van Bernard was er voor hem een onschatbare ankerplek, de Klokkeput. 

De klokkeput, een voormalige landelijke herberg, op de schreve tussen België en Frankrijk, in Leisele, niet ver van Hondschote. De klokkeput is voor velen een nostalgische  plek met schitterende herinneringen. Oudjaar vieren, de knisperende houtkachel, slapen op matrassen op de grond, iets drinken in de Haezepoel, zomerse wandelingen maken in de streek tussen de akkers met de kerktorens als kompas. Het waren stuk voor stuk memorabele momenten en nu hartverwarmende herinneringen. 

De klokkeput is er nog altijd. Alles straalt er naar Bernard. Misschien moeten we allen, tenminste als Nelly dat ziet zitten, en wanneer we gevaccineerd zijn tegen corona, eens op een 15de juli, teruggaan naar die unieke  plek. De klokkeput, dat is Bernard. 

In de vakantie van 1974 wordt hij ontboden bij de Bisschop van Brugge. Bernard mocht niet blijven in het college en werd overgeplaatst als godsdienstleraar in het Atheneum van Oostende. Een bittere pil om te slikken. Hij verhuisde naar Oostende, De stad aan zee.

Voor Bernard was enkel godsdienstleraar zijn in het Atheneum, na zijn heuglijke tijd in het college van Menen, iets onwezenlijk. 

Bernard hield goede contacten met zijn oud-leerlingen en zocht hen regelmatig op in Leuven. Zo heeft hij ook Christine, in die tijd studente Romaanse filologie, leren kennen. Zijn leven werd anders, maar het ontbrak hem aan tevredenheid in zijn job. 

Bij gelegenheid spraken wij over de toekomst. Hij vertelde dat een aanstelling als leraar in een andere katholieke school uitgesloten was. Die deur was potdicht. Welke jobmogelijkheden waren er nog? Het toeval wil dat er in 1977 een vacature is voor het onthaal van buitenlandse studenten aan de KU Leuven. Bernard was geïnteresseerd in andere culturen, had veel gereisd, sprak verschillende talen, ging graag met jonge mensen om. Uiteindelijk solliciteerde hij en kreeg de opdracht. Drie jaar later, in 1980, wordt hij aangesteld als Directeur van het Groot Begijnhof in Leuven. Een gekoesterde droom ging in vervulling. 

Bernard schrijft zich in 1985 in voor een groepsreis naar Griekenland. Vooral jonge mensen reizen mee, ook Nelly. Nelly en Bernard, gelijkgestemde zielen hebben elkaar in Griekenland gevonden. Nelly werd zijn levensgezellin, zijn echtgenote. Ze waren 35 jaar lang een warm koppel, vulden elkaar aan, hadden veel gezamenlijke interesses. Na het begijnhof nestelden ze zich in een statig herenhuis in de Leo Dartelaan. Het is een huis waar rust en vrede heerst. 

In 1996 wordt er in het Begijnhof onder impuls van Bernard en enkele bewoners een leesclub opgericht. Volgens Nelly de enig club waar Bernard ooit lid van werd. Bernard zelf besliste in 2017 de leesclub te verlaten, omdat zijn geheugen slechter wordt. Gedurende de 21 jaren dat hij naar de leesclub kwam, werden 190 boeken gelezen, besproken en becommentarieerd. Bernard bleef altijd bescheiden, hij formuleerde rustig en geargumenteerd zijn mening over een gelezen boek. Hij bleef een heer, een minzame rustige présence tussen die kwetterende vrouwen. De Leesclub komt nog iedere maand bijeen, maar we missen Bernard.

Enkele jaren geleden wordt bij Bernard de ziekte Lewy-body-dementie vastgesteld. Hij blijft er tevreden en blij uitzien. Verleden jaar in de winter gaan we samen wandelen rond de vijvers van de arkabdij.  De foto op de kaart dateert van toen. In 2020 komt zijn ziekte in een stroomversnelling. Nelly zorgt met veel genegenheid en liefde voor Bernard. In coronatijd zingt hij nog mee met de buren in de straat. Enkele weken later is hij rustig gestorven . 

Bernard, mijn trouwe vriend. 56 jaar heb ik jou gekend, we waren gehecht aan elkaar. Als Bernard iets moois zag, of als hij iets bijzonders beleefd had, of een schitterend boek had gelezen, dan waren zijn woorden: het is buitengewoon! 

Voor mij en wellicht voor velen van jullie, was vooral Bernard zelf Buiten-gewoon."


Na Magda Lambert sprak Prof. dr. Marc Vervenne, Ere-Rector van de KU Leuven en president van het Groot Begijnhof te Leuven een eerbetoon uit:




Voor de volledigheid hierna de volledige reactie op Facebook van klasgenoot Dirk Claerbout op de blog van die andere klasgenoot Philippe Clerick:

"Ontroerende, echte hommage die de waarheid geen onrecht aandoet door de onbetrouwbaarheid van ons geheugen. Ik bewaar aan Bernard heel warme herinneringen. Hij slaagde erin om mij beter te doen voelen. Als intern in het college te Menen voelde ik me echt niet goed, niet thuis, kortom ongelukkig. Als intern leerde ik Bernard reeds kennen in de derdes (nu 4de jaar) toen hij geregeld (wekelijks of minder vaak, dat weet ik zo goed niet meer) bezoekjes bracht aan de internen, ‘s avonds, in de bar van het college tussen half acht en half negen. Wat een verademing voor ons internen, de andere priester-leraars/subregenten waren cipiers die tegen hun gedacht op de werkvloer gedropt leken. Zijn rust, zijn zachtheid, zijn wijsheid zorgden ervoor dat ik me wat meer ging thuis voelen op het college. Ik ging de (college)wereld wat rooskleuriger zien. Elke ongelukkige dag was een verloren dag. Telkens ik Bernard zag, werd ik daaraan herinnerd. Het was aan mij om me beter te voelen i.p.v. me te wentelen in gevoelens van ongeluk. Ja, ik keek op naar Bernard, letterlijk, want Bernard was, zoals Philippe schrijft, een rijzige man. Bovendien liep hij altijd met de rug kaarsrecht, niet krampachtig gebocheld zoals veel malcontenten. Bernard verwoordde zijn ideeën en gevoelens met veel nuance. Ik herinner me ook zijn blik die wijd zag en omzichtig, niet wantrouwig, om zich heen keek, iets van het Latijnse ‘circumspicere’. Bernard was ook een beetje ’groen’ avant-la-lettre. Hij bestuurde geen wagen (en toch raakte hij overal, wat ik zeer bewonderde) en dat was een milieuvriendelijke reflex. Auto’s gingen ook niet zo snel vooruit wist hij ons eens te vertellen: als je alle werkuren om een auto te ontwerpen, te assembleren en te onderhouden erbij telde, dan haalde dat de gemiddelde snelheid flink naar beneden. Dat was een ideetje dat ik eens terloops hoorde en geen mantra waarmee hij tegen onze kapitalistische industrie ten strijde trok. Trouwens, strijden en vechten waren woorden die hij niet in de mond nam, die niet bij zijn natuur hoorden. Daar heb ik ook dikwijls aan gedacht en ik ben gelukkig met die gedachte. Je ijvert beter voor iets dan dat je er voor vecht. Bernard was priester maar niet klerikaal, daar keek ik echt naar op. Streven naar macht om de macht en de meedogenloze ambitie die daar aan de grond van ligt, het zijn geen leuke dingen en ze hebben al vele mensen diep ongelukkig gemaakt en hun persoonlijkheid aangetast. Ik herinner me ook een incident met de subregent van het internaat toen ik in de retorica zat. Op een vrijdagavond was er in het Menens atheneum een filmvoorstelling van ‘Elise ou la vraie vie’ naar de succesroman van Claire Etcherelli. Daar wou ik naartoe, maar dat mocht helemaal niet. Waarom eigenlijk? Was het om de inhoud van de film (een liefdesverhaal tussen een mooi jong Frans meisje met een mooie naam en een ’gastarbeider’, ten tijde van de Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd) die te ’links’ of te gewaagd was (misschien belandde Elise met haar anderskleurige vriend wel in bed met het nodige functionele bloot!). Misschien was het dat, maar misschien was het dat ook niet. Misschien was het dit, zei Bernard heel rustig: het ‘odium loci’. Met het college naar een atheneum gaan, dat was misschien wel heel fout toen ..."

Ook een FB-reactie van nog een klasgenoot, Filip Desmet ...

"Met Katrien hier ver van huis al veel over Bernard gedacht: Katrien vooral over een mens "eerlijk en rechtvaardig, open en zachtaardig." Ik vooral over het onrecht dat hem is aangedaan. Hoe kan in godsnaam een mens een mens zoiets aandoen? Hem met 1 klap alles ontnemen wat hem zo dierbaar was. Op zijn uitvaart sprak oud-rector Vervenne daarover. En dan moet ik terugdenken aan onze acties van toen. En, neen Philippe, ik heb geen spijt. Van onze comité-vergaderingen in De Overkant of bij me thuis, van onze nachtelijke plaktochten, van de actie bij Mistero Buffo of het protest tegen de bisschop aan de St-Franciscus met mijn eerste uren in de cel. Het was ons niet 'om propaganda' te doen maar om eerlijke verontwaardiging. Tegen die achterbakse combine van jaloerse collega's, Menense notabelen en een paar verontruste ouders. Bernard was nu eenmaal niet hun beeld van een priester, een leraar, een collega, een mens. Een pamflet n.a.v. komende verkiezingen werd de druppel. En dus verenigde dat volk zich van katholiek tot liberaal, hun namen begonnen eigenaardig vaak met een D, om datgene af te nemen wat een mens het dierbaarst is: zijn werk, zijn omgeving, zijn vrienden, zijn stad. En ja, dan voel ik ook spijt. Als ik nu al die mensen hoor die Bernard zo hebben omarmd, dan besef ik dat we een veel ruimere actie hadden moeten maken. We dachten in onze jeugdige overmoed dat we harder moesten zijn, we hadden breder moeten zijn. Om sterker te zijn, misschien zelfs sterk genoeg om een groot mens het leven te gunnen dat hij heeft verdiend...".

... en een antwoord van Philippe Clerick:

"Ik heb ook geen spijt dat ik actie gevoerd heb, integendeel. Het is een dubbel gevoel. Blij dat ik iets gedaan heb voor Bernard, samen met de andere verontwaardigden, en schaamte dat ik tegelijk bezig was met politieke recuperatie. Ik herinner mij een vergadering met Ludo Martens - ik weet niet meer of jij daar bij was - die ons uitlegde hoe we het probleem van de afgedankte leraars moesten aanpakken. Hoe we er het ontslag van Ludo VG en Romain D bij moesten betrekken. Hoe we de slagzin moesten propageren: 'tegen de afdanking van communistische en progressieve leraars'. Ik herinner mij ook hoe ik geprobeerd heb Bernard te overtuigen om een interview te geven aan het blad van de Kommunistiese Jeugdbond.

De actie bij Mistero Buffo heb ik elk jaar in de klas verteld, in mijn lessen over theater.

Ik weet niet of onze acties te hard waren. Die aan de Sint-Franciscuskerk was misschien wat provocatorisch, maar het was ook de harde reactie erop die de perceptie bepaalde. Of we de actie breder hadden kunnen opzetten, weet ik evenmin, met de beperkte middelen en ervaring die we hadden.

...

Het stuk Mistero Buffo, waar Filip naar verwijst, gaat gedeeltelijk over die kloof tussen het optreden van Christus en dat van zijn kerk.

...

We hadden de acteurs op voorhand gecontacteerd en op de hoogte gebracht van de overplaatsing van Bernard. Op het moment in het stuk dat paus Bonifatius dreigt dat een opstandige priester met zijn tong aan een kerkdeur zal worden opgehangen, verwijst de acteur expliciet naar wat in Menen gebeurd was. Er kwam toen een geweldig applaus van de zaal. Achteraf heeft Jan Decleir opgeroepen om deel te nemen aan een discussie over het voorval. Ik meen mij te herinneren dat ik toen ook de microfoon genomen heb."

Om af te sluiten onze klasfoto uit 1973:


Bernard en de klasgenoten van links naar rechts: Dirk Desreumaux, Bernard Denys, Jean-Paul Soen, Tom Verschaeve, Dirk Claerbout, Filip Desmet, Geert Vanhauwaert, subregent, Philippe Clerick, Herve Mahieu, Frans Josson, Henri Tahon, Arnold Seynnaeve, Benjamin Mahieu, Jan Vercruysse, Luc Commeyne (overleden), Eddy Mahieu, Jan Vervaeke, Michel Nollet en Eddy Callewaert (overleden).

woensdag 3 juni 2020

Rendons meilleure Ribérac!


Bonjour à tous!
La politesse me dicte de d'abord me présenter, surtout que je suis venu d'un pays étranger, pas d'un pays éloigné, mais d'un pays voisin.
Je viens de la Belgique, le pays qui compte six gouvernements et six parlements. Dans ce petit pays aux trois langues officielles et deux cultures complètement différentes, il est tout à fait possible que le Premier Ministre se mette à chanter la Marseillaise quand on lui demande de chanter la Brabançonne.
La Belgique a été fondée en 1830. Les deux derniers souverains du territoire avant l'indépendance n’ont pas tenu le coup très longtemps, les Français de 1792 à 1815 et les Hollandais de 1815 à 1830.
Les Français ont laissé leur code Napoléon, toujours d'application. Nous gardons sagement le silence sur la Bataille de Waterloo en 1815.
J'habitais en Flandre, dans la partie nord du pays, plus précisément à Wevelgem, à 3,4 km de la frontière française, d'Halluin, «Rien à déclarer».
Seuls les amateurs de vélo connaissent la commune. La classique Gand-Wevelgem, même une classique de l'UCI World Tour! La liste d'honneur répertorie trois vainqueurs français, et non des moindres. Jacques Anquetil en 1964, Bernard Hinault en 1977 et Philippe Gaumont en 1997.
Wevelgem, avec ses 31 000 habitants, dispose également d'une gare.
Pendant plus de quarante ans, j'ai fait la navette en train entre Wevelgem et Bruxelles, où j'étais employé par la SNCB, la SNCF de la Belgique. Toute ma carrière j’ai été actif dans le domaine des ressources humaines, les dernières années en tant que DRH du département Transport.
Dans ma commune natale, j'étais conseiller municipal pendant plus de 20 ans, dans l'opposition (VU – N-VA). Pour la majorité (ACW – CD&V), j'étais un peu “le pou dans la fourrure”, "le cheveu sur la soupe".
En avril 1999, un journal local a publié un joli article "Trouvez la faute !":
“En discutant le budget, un jeu amusant s’était produit, "Trouvez la faute!", entre l’adjoint au maire Jan Seynhaeve et Arnold Seynnaeve. Ce dernier aime les chiffres et les nombres et régulièrement il trouve - et au grand ennui de la majorité - des erreurs dans les calculs. L’adjoint au maire Seynhaeve, également pas opposé à une blague, avait caché volontairement une erreur dans le rapport d’exploitation et avait parié avec ses amis au café que son "ami-chiffre" ne la trouverait pas. Il a perdu le pari parce qu’Arnold Seynnaeve trouvait la faute : "Je n'ai pas cherché plus loin car d'habitude il n'y a qu'une seule erreur, non ?" Les deux ont ri de bon cœur et c'était l'ambiance au conseil municipal: critique mais constructive."
À partir du 1er mai 2015, j'ai pris ma retraite et peu de temps après mon épouse Christine et moi avons déménagé définitivement à Ribérac.
On nous demande souvent pourquoi nous avons choisi la Dordogne et Ribérac.
Nous, en particulier Christine, connaissons cette belle région très bien depuis longtemps, cette région la plus ensoleillée de la France avec presque aucune pollution atmosphérique. Pendant l'un de nos voyages en 2013, nous sommes tombés sur la «maison bleue» de l'avenue de Royan, un endroit idéal avec un grand jardin et tous les commerces et services accessibles à pied.
Nous constatons depuis que le nombre d’habitants de Ribérac est en baisse et que la population connaît un réel problème de vieillissement qui ne s’améliore pas.
Pourquoi Ribérac ne réussit-elle pas à attirer assez de nouveaux habitants et assez de jeunes familles ?
Selon moi, Il y a plusieurs raisons :
- comparé aux communes voisines, le taux des impôts est le plus élevé ;
- la politique n’est pas favorable à l’environnement, ni à la famille, ni à l’enfant, ni aux handicapés ;
- beaucoup de sentiers et trottoirs à Ribérac sont dans un état désastreux, pas accessible pour les chaises roulantes ni les poussettes ;
- le passage des poids lourds dans certaines rues est une situation très dangereuse et inacceptable ;
- des décharges illégales massives tout près de la Dronne empêchent les habitants, les visiteurs et les touristes de se déplacer à pied ou à vélo ;
- notre ville perd ses médecins.
Tous ces manquements constatés ont été signalés plusieurs fois aux services responsables de la ville … sans résultat à l’heure actuelle !
Après avoir comparé les programmes, moi, j'ai fait mon choix, j'Agis pour Ribérac.
Si vous voulez également un changement positif pour Ribérac, alors votez pour la liste Agir pour Ribérac, menée par Philippe CHOTARD.
A votre service !
Arnold Seynnaeve.